Belichtingsdriehoek – de sluitertijd

Vorige blog ging over het diafragma en hoe je door deze te beïnvloeden je foto’s kunt verbeteren. Deze blog gaat over de sluitertijd, de 2e factor in de belichtingsdriehoek.

Het lijkt zo simpel: sluitertijd is de periode dat het licht op je sensor valt. Hoe langer de sluitertijd , hoe meer licht.

Ook hier geldt; hoe kleiner het getal hoe langer de sluitertijd, dat komt omdat ‘500’ eigenlijk betekent ‘1/500 seconde’. Dat gaat zo door tot de langere tijden ¼ en ½ seconde, daarna komt ‘1’. Daarna volgt 2, 4 etc en dan gaat de zojuist genoemde regel niet meer op; het zijn dan echt de seconden belichtingstijd. Dat is vaak te zien omdat er een ‘ bij staat: 2’ en 4’.

Wat is dan een goede belichtingstijd? Dat hangt van 2 dingen af:

  1. Je kunt een bewogen foto krijgen als je zelf de camera tijdens de belichting merkbaar beweegt: bijna alles wordt wazig. Hoe voorkom je dat? Door een tijd te kiezen die korter is dan de brandpunt afstand. Dus bij de zoomlens op 80mm, dan wordt je sluitertijd korter dan 1/80. Dat was tot voor kort zo, tenminste. Bij camera’s met veel pixels moet je nog korter nemen, want dan zie je de beweging veel sneller. Dus minstens 2x zo kort. Daarentegen hebben veel objectieven/camera’s anti-trillingssystemen (VR, VC, etc) daarmee kan je dan weer iets langere tijden nemen. En om het nog lastiger te maken; heb je een zogenoemde crop-camera, houd dan rekening met de crop-factor; vaak 2x (MFT), 1,6x (Canon) of 1,5x (Nikon).
  2. Als je in je foto ziet dat vooral je voorwerp wazig is (bewegingsonscherpte), dan was het niet de trilling van je hand maar de beweging van je voorwerp. Bij sportfoto’s, beweeglijke kinderen en dergelijke zul je dus snellere tijden moeten kiezen dan bij een landschap of portret. Hoe snel, dat hangt volledig van je voorwerp af. Uitproberen dus!

En nu wordt het spannender: de belichtingstijd kan je niet zomaar willekeurig kiezen. Samen met het diafragma en de ISO bepaalt het of de foto goed belicht is. Snellere sluitertijd betekent dus een groter diafragma of een hogere ISO. Gelukkig is er een nauwe samenhang tussen de getallenreeksen, al lijkt dat misschien niet zo.

De basisreeks van sluitertijden is: 1 – ½ – ¼ – 1/8 – 1/16 – 1/30 – 1/60 – 1/125 – 1/250 – 1/500 –  1/1000 – 1/2000 en eventueel zo verder. Bij elke stap wordt de belichtingstijd gehalveerd. Zo’n stap wordt ‘stop’ genoemd.

Nu zie je op je eigen camera nog een aantal andere getallen staan. Dat zijn de tussenliggende sluitertijden.

Met het diafragma is hetzelfde aan de hand. De basisreeks is: f/1 (f=brandpuntafstand) – f/1,4 – f/2 – f/2,8 – f/4 – f/5,6 – f/8 – f/11 – f/16 – f/22 – f/32. Bij elke stap wordt ook hier de hoeveelheid doorgelaten licht gehalveerd. Minder herkenbaar (voor de rekenaars), dat komt omdat de hoeveelheid licht wordt bepaald door oppervlakte en niet door doorsnede, zoals de getallen weergeven. Bij diafragma is het volgende getal in de basisreeks dus ook een stop meer/minder.

Ook hiervoor zie je op je camera tussenliggende getallen staan.

De samenhang is nu: als je de sluitertijd een stop sneller maakt, zet dan je diafragma een stop open.  Je hebt dan dezelfde belichting. Dit was vooral belangrijk in de tijd van handmatige camera’s uit het analoge tijdperk. Maar nu nog steeds handig om te weten, als je zowel sluitertijd als diafragma optimaal wil instellen.

PS: een minder bewogen foto kan je ook krijgen door je camera stiller te houden: gebruik een statief, houd je armen stevig tegen je lichaam, leun tegen een muur, zet je camera op je tas, etc. Bij uit de hand fotograferen loont het de moeite om te oefenen in rustig fotograferen: camera goed vasthouden, rustig blijven en op je ademhaling letten.

FacebooktwitterlinkedinFacebooktwitterlinkedin

FacebooktwitterlinkedinFacebooktwitterlinkedin

About

You may also like...

Comments are closed.