Goede belichting is de basis voor een topfoto. Zet je camera maar op automatisch, en je camera regelt het voor je. En de meeste moderne camera’s doen dat heel erg goed.
Behalve als de omstandigheden wat minder gunstig zijn: te donker, teveel contrast, bij sneeuw of nachtopnames bijvoorbeeld.
Daarom is het goed om te weten waardoor een goede belichting tot stand komt. Of je nu op automatisch of op handmatig fotografeert, de belichting wordt altijd bepaald door:
- Diafragma
- Sluitertijd
- ISO
Vandaag over het diafragma:
Dit is de opening van de lens: hoe dikker je lens, hoe groter het diafragma kan worden. Maar ook bij een dikke lens wil je niet altijd de grootst mogelijke opening, dus zit het diafragma ingebouwd: lamellen die samen de openingsgrootte kunnen verkleinen.
Het diafragma wordt met getallen weergegeven. 2,8 – 4 – 5,6. Dit zijn geen millimeters, maar geeft de opening weer afgezet tegen de brandpuntafstand van het objectief.
Dat lijkt ingewikkeld, maar is juist makkelijk, omdat daarmee de belichting bij hetzelfde diafragmagetal bij alle brandpunten gelijk is. Dus zoomen heeft – als je diafragma en overige omstandigheden gelijk blijven – geen invloed op de belichting.
Maar er zit wel een addertje onder het gras: omdat het een verhoudingsgetal is, geeft een groot getal juist een kleine opening weer. Het diafragma is namelijk bijvoorbeeld f/2,8 (brandpunt in mm gedeeld door opening in mm).
Kijk maar eens in je lens met gesloten diafragma (op sommige camera’s kan dat), en zoom: je ziet dan de opening mee veranderen, om toch tot hetzelfde diafragmagetal te komen. En nog belangrijker: om tot dezelfde belichting te komen.
Kies dus voor een kleine opening een groot getal en voor een grote opening een klein getal.
Maar er is meer: het diafragma beinvloedt niet alleen de belichting, maar ook de scherptediepte: In principe stel je (of de camera) scherp op 1 vlak: vaak in de zoeker/scherm weergegeven met een groen vlakje. Maar altijd is er voor en achter dit scherpe vlak ook nog sprake van scherpte. Niet echt natuurlijk, maar voor onze ogen is het scherp genoeg. Hoe ver de scherpte nog voldoende is, voor en achter het scherpstelvlak, dat noemen we de scherptediepte.
Het diafragma heeft daar invloed op: een kleine opening zorgt voor een grote scherptediepte en een grote opening voor minder scherptediepte.
Je kunt dat door het diafragma aan te passen dus zelf regelen: Wil je alles van voor tot achter scherp, bijvoorbeeld bij een landschap – dat kan. Wil je juist de achtergrond onscherp hebben, zodat alle aandacht naar je portret gaat? Precies, kies een klein diafragmagetal.